De Oosterkwelder is een eindeloze begroeide kwelder met duintjes tot aan de oostpunt. Dat is niet altijd zo geweest. Bij de opmeting van Schiermonnikoog rond 1850 zagen de karteerders vanaf de Kooiduinen in oostelijke richting een grote, vrijwel onbegroeide zandvlakte. Een beetje zoals nu de Balg op de oostpunt van het eiland er uit ziet. De kwelder breidde zich uit naar het oosten nadat in 1869 de Banckspolder werd ingedijkt en in de luwte van de Kobbeduinen die rond 1875 ontstonden. Vervolgens groeide de kwelder steeds verder richting het oosten.

Vanaf 1869 werd de gehele Oosterkwelder beweid met runderen, onder leiding van een herder. Het eilander vee werd aangevuld met dieren van het vasteland. Ze kwamen in het voorjaar per boot en verlieten het eiland weer in het najaar. In 1958 werd de beweiding beperkt tot ongeveer vijftig hectare westelijk van de Eerste Slenk en kwam er een raster omheen te staan. De rest van de Oosterkwelder werd niet meer beweid. Dat leidde tot en veel hogere begroeiing met vooral het gras zeekweek. Daarom werd vanaf 1972 de beweiding weer uitgebreid tot ongeveer driehonderd hectare, tot aan de Derde Slenk. Dit was mogelijk doordat de boeren van het eiland over meer jongvee beschikten. De beweiding is een mooi voorbeeld van samenwerking tussen de beheerders van het Nationaal Park en de boeren op het eiland.

Vanaf 1970 startte ook het wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van beweiding. Op het deel van de kwelder dat na dertien jaar opnieuw in beweiding kwam, nam de begroeiing met zeekweek af. Er ontstond een patroon van afwisseling van hoge en lage vegetatie met bloeiende planten zoals Engels gras en lamsoor. Ongewervelde dieren profiteren van dit patroon: overdag kruipen ze weg in de hoge planten, terwijl ze ’s nachts te voorschijn komen op zoek naar voedsel. Toen de begroeiing lager werd verschenen hazen en ganzen op het toneel. Die kunnen zelf de hoge vegetatie niet aan en hebben hulp nodig van grote grazers. Toen voor onderzoek delen van het beweide gebied werden afgezet voor het vee, bleek dat de ganzen het onmiddellijk lieten afweten. Ze kunnen de lange grassprieten niet hanteren: het spaghettiprobleem. Hazen hielden het langer vol. Die aten wel van lange sprieten van hun favoriete voedsel, maar konden niet eten van het later weer opduikende taaie zeekweek.

Op de delen van de kwelder die niet worden beweid ontstaat ophoping van dood materiaal. Dat is goed voor kleine dieren, zoals de kreeftachtige kwelderspringer. De kwelderspringer maakt gangetjes in de bodem waardoor veel zuurstof beschikbaar is waar zeekweek van profiteert. Kwelderspringers spelen op de kwelder dezelfde rol als regenwormen in het binnenland. Regenwormen komen niet voor op de kwelder omdat die regelmatig wordt overspoeld met zout zeewater.
Op de beweide kwelder komen geen zeekweek en kwelderspringers voor. De zee brengt slib op de kwelder en hoogt de bodem langzaam op.  Het zware vee zorgt ervoor dat de bodem heel dicht wordt, en ongeschikt voor zeekweek en kwelderspringers.
Na vijftig jaar was de bodem van de beweide kwelder ongeveer vijf centimeter minder opgehoogd dan de onbeweide kwelder. Daarnaast was de bodem van de beweide kwelder door de verdichting veel steviger.

Op de kwelder die al  heel lang werd beweid, leidden experimenten met stukjes kwelder die werden afgesloten voor het vee tot een toename van de begroeiing met zeekweek en een afname van plantensoorten. De diversiteit werd minder. Dit is het tegenovergestelde van wat er gebeurde bij het opnieuw in beweiding nemen van de kwelder. Dan nam de begroeiing met zeekweek juist af en werd de diversiteit groter.

Langlopende experimenten zijn van belang: er vinden na vijftig jaar nog steeds veranderingen plaats. Langlopend onderzoek biedt ook de mogelijkheid om nieuwe interacties tussen verschillende organismen te onderzoeken.
Voor de biodiversiteit is het gunstig wanneer de kwelder tot de Derde Slenk zodanig wordt beweid dat een patroon ontstaat van hoge en lage vegetatie. Op de schaal van de hele Oosterkwelder is het gunstig om verder naar het oosten niet te beweiden. Hierdoor kunnen natuurlijke processen (passend in de UNESCO Werelderfgoed strategie) ongestoord hun gang gaan. Een mooi voorbeeld daarvan is de spontane vestiging van lepelaars. De resultaten van het langlopend onderzoek op Schiermonnikoog spelen een belangrijke rol bij discussies over kwelderbeheer in het internationale waddengebied.

 

Jan Bakker, Rijksuniversiteit Groningen